Columns (selectie)

Tot 2019 schreef ik een column in maandblad MUG. Hier lees je er een paar terug. Veel plezier!

MENING

VERSCHENEN IN MUG MAGAZINE SEPTEMBER 2019


Een voormalige vriendin had een zinnetje waarmee ze bijna elk gesprek afsloot. ‘Nou dat is dan jouw mening hè!’ Feiten, in de wereld aantoonbare en met een vinger aanraakbare ontwikkelingen, nieuwsberichten ondersteund door wetenschappelijk onderzoek, zelfs mijn persoonlijke bevindingen, alles wat haar niet aanstond werd gereduceerd tot ‘mening’ waarmee zij het dan hartgrondig oneens was. Zo zei ze een keer: ‘Hoezo noem jij het druk in Amsterdam? Nou dat is dan jouw mening hè!’ En: ‘Hoezo noem jij het leenstelsel voor studenten problematisch voor arme gezinnen? Nou dat is dan jouw mening hè?’ Het toppunt, eigenlijk dieptepunt, was toen ze op smalende toon mijn ‘mening’ verwierp nadat ik op nieuwe wandelschoenen naar het duingebied was gegaan zonder deze vooraf op de door Outdoorstore Bever aanbevolen wijze (‘indoor’) in te lopen. Het was mijn ‘mening hè!’ dat ik vooralsnog geen last had van blaren. Op afkeurende toon siste ze erachteraan: ‘Pfff, dan moet je het maar lekker zelf weten.’
En zo werd alles in het ‘meningendomein’ getrokken. Ik kon het na jarenlang vruchteloos proberen niet meer opbrengen om met haar hierover in gesprek te gaan (haar nare gedrag was haars inziens ook mijn ‘mening hè!’), dus verbrak ik de vriendschap.
Nu gun ik iedereen een eigen mening en een eigen zienswijze op het leven. Graag zelfs. Iets als ‘diversiteit’ zou überhaupt niet mogelijk zijn als we er allemaal hetzelfde over dachten en allemaal hetzelfde vonden. We zijn nu eenmaal allemaal anders gebouwd, gemaakt en gegroeid, en we staan allemaal anders in het leven. Ik denk dat het een verrijking is om al deze verschillen bij elkaar te zetten, ja, inclusief het geraas van de voormalige vriendin (wat mij betreft op gepaste afstand dan). Zo leren we van elkaar en verzinnen we voor de taaiste problemen oplossingen die we op eigen kracht nooit gevonden zouden hebben.
Maar ik hoor het woord ‘mening’ de laatste tijd wel heel vaak, en precies op de manier waarop die voormalige vriendin het gebruikt. Soms snap ik de betekenis van ‘mening’ gewoon niet meer, bijvoorbeeld toen ik een man op de radio hoorde beweren dat CO2-uitstoot door vliegtuigen een ‘mening’ is van ‘klimaatgelovigen’. Of toen ik een buurtgenote hoorde snauwen dat iedereen hun groene grafmening voor zich moest houden, nadat ik haar de bloeiende stokroos in de geveltuin door midden zag breken omdat zij niet had gevraagd om ‘die rommel voor de deur’.
Dus als ik hier mijn ‘mening’ mag geven over ons eigentijdse gebruik van ‘mening’. Volgens mij moet het zinnetje ‘Nou dat is dan jouw mening hè!’ worden bijgezet in de trofeeënkast voor absolute dooddoeners, naast ‘Omdat ik het zeg!’, ‘Doe effe normaal!’, ‘Dat zeg ik toch!’, ‘Zei ik het niet!’ en ‘Ik zeg al niks meer!’ Wanneer iemand zegt: ‘Nou dat is dan jouw mening hè!’, dan bedoelt die persoon dus niet dat verder debat en uitwisseling op een zeker thema gewenst is. Persoon bedoelt: ‘Ik heb geen zin meer om hiernaar te luisteren, hou alsjeblieft je mond.’ Zeg dát dan.

PANNENKOEK

Een vriend uit Engeland stuurde me onlangs een berichtje. Hij schreef: ‘Je weet dit niet, maar die middag dat we het pontje namen naar Amsterdam Noord was één van de gelukkigste momenten uit mijn leven.’ Ik wist dat inderdaad niet. Maar ik herinner me die dag ook nog wel. Het moet ongeveer tien jaar geleden zijn geweest. Het was een droge, mistige middag in december, vlak voor de kerstdagen. Hij op mijn goede fiets, ik op het gammele roestbarrel waarvan ik wonderwel de reservesleutels nog wist op te diepen uit een rommellade. Bandjes oppompen bij de fietsenboer. Achter Centraal naar de overkant. Over de Buiksloterweg langs het Noorderpark. Bij het sluisje linksaf richting Broek in Waterland. Toen door naar Monnickendam, met een U-bocht via de Waterlandse Zeedijk en Uitdammer Dijk naar Durgerdam en over de Schellingwouderbrug weer terug naar West, waar ik woon en hij logeerde. En onderweg een lekkere pannenkoek met spek en stroop.
Het moet voor een Londenaar zeker bijzonder zijn om te ontdekken dat je vanuit een druk stadscentrum met een halfuurtje fietsen in een landelijke omgeving bent. Dreigende luchten boven het Gouwmeer. Weidse polders tot aan de horizon. Dottige houten huisjes langs smalle kronkeldijkjes, een kerktoren met spitse punt, een kerktoren met stompe punt, zeilboten met ratelende masten in de haven. En onderweg een heerlijke pannenkoek met spek en stroop.
Wij Nederlanders zingen graag uit volle borst de evergreen van René Froger. ‘Alles kan een mens gelukkig maken: de zon die doorbreekt, een vers kopje thee.’ De gedachte achter het liedje is dat wij Nederlanders geen gebrek en niks te klagen hebben maar tóch zouden willen dat we net iets vaker simpelweg gelukkig waren. Ik heb het nooit zo gesnapt, die hit van Froger. Hoe kun je nou níet simpelweg gelukkig zijn in je eigen huis, met mensen om je heen die van je houden, plus drie videorecorders en een moot versgebakken vis? Ik, als Amsterdammer zonder eigen huis, een klein inkomen en geen enkele videorecorder (of iets wat daar op lijkt), ben al best snel blij te maken. Bijvoorbeeld met een dikke pannenkoek met spek en stroop, of kaas, of een gesmolten reep chocolade. Ik word dan niet simpelweg maar ronduit zielsgelukkig, zeker als ik dit alles mag opeten met uitzicht over het IJsselmeer. Patat-met; idem dito. Een fietstocht zonder pannenkoek of patat is een dag niet geleefd, zegmaar.
Een van mijn eigen ‘gelukkigste momenten uit het leven’ was een fietstocht naar het einde van de Boschplaat op Terschelling met mijn vader en mijn broer. Ik was elf jaar en ik zat op een duin met een klef kadetje rookvlees in mijn hand en ik keek dwars over de vaargeul naar de vuurtoren van Ameland. Mijn gehuurde meisjesfiets, rood met witte banden weet ik nog, lag slordig neergekwakt op het strand en ik voelde een beetje angst opkomen, als vloedwater, over of hij daar wel veilig lag. Ik maakte een foto van mijn broer die zijn met brood volgepropte mond wagenwijd opensperde. Als de hemel bestaat, nou, dan zo. En we zullen onderweg vast ook nog wel ergens patat hebben gegeten.

KLAAG-SHAMING

Het is weer feest in het Westerpark. Oeps, sorry, suf van mij om zo’n oubollig woord te gebruiken als ‘feest’. Ik bedoel natuurlijk ‘festival, event, party, gig, barshow, dance concert, diversity carnaval, crafts BBQ, foodlovers weekend’. Dat laatste geldt voor de Rollende Keukens, die goddank het Westerpark inmiddels alweer zijn uitgerold. Voor wie het volpropspektakel voor de 12de keer op rij heeft moeten missen: de Rollende Keukens (‘Rolling Kitchens’ voor toeristen, expats en ‘foodies’) is een rijdend vreetcircus voor een publiek dat Van der Valk te burgerlijk vindt en graag een centje méér betaalt voor walmende fastfood met een hippe naam of veganistisch ingrediënten.
Het is doorlopend party op het Westergasterrein. Volgens ‘maps’ woon ik er 900 meter vandaan en al sinds maart heb ik te dealen met overgewaaid lawaai, low frequency transbeats, braadluchten, gangwars (ja, inclusief mobiele eenheid) en zwerfvuil in de geveltuinen, met name halflege blikjes bier- en energydrank, vette servetten en een breed assorti aan sigarettenafval. Om nog te zwijgen over de zwalkende mensenmassa’s die zich vanaf de tramhalte letterlijk ellebogend een weg moeten banen naar de ingang van het park. Voor bewoners is het eigenlijk niet leuk meer, deze maandenlange marathon van uitbundige gezelligheid, je kunt bijna beter op het Leidseplein wonen. Of vogel zijn. Hoewel, in de naastgelegen natuurtuin, die met dikke kettingen om robuuste boerenhekken nadrukkelijk is gesloten ‘vanwege het broedseizoen’, zijn de vogels allang vertrokken naar de begraafplaats verderop. Je kunt toch moeilijk rustig op je nest zitten met al die afterparties aan je kop.
Klagen is geen optie. Toen tijdens de Paasdagen het Parool meldde dat driehonderd buurtgenoten de gemeente hadden gebeld over het verschrikkelijke kabaal van drie omliggende festivals, was dat aanleiding voor honderden trolcommentaren onder het artikel. ‘As ut je niet beval dan gaie maar in je hutje op de hei sittuh, zis is emsterdem,’ luidde de strekking van het online gescheld. Klaag-shaming is de nieuwe hobby van smartphoneverslaafden die niks beters te doen hebben dan personen die overlast ervaren uitmaken voor spelbrekers, zuurpruimen, ouwe zakken, zeurkousen, meditatiefreaks, yogagraftakken, GroenLinksmaffia, partypoopers en Amsterdammers-onwaardig.
Van harte kies ik daarom voor de aanval. Ik stel per petitie voor dat de beroemde internationale ‘worldparty’ Burning Man, jaarlijks gehouden in de Amerikaanse staat Nevada, vanaf 2020 als spin-off naar het Westerpark wordt gehaald. Ook in Burning Man wordt gebrast, gezopen, geslikt, gedanst, gekotst en tot na de dageraad wild gefeest. Maar Burning Man heeft een ideologisch manifest met tien principes waar iedereen zich strikt aan te houden heeft. Zoals: geen geld verdienen, geen commerciële sponsoring, geen ‘ieder voor zich’ en geen sporen achterlaten. Oftewel: wees lief voor elkaar, houd rekening met de omgeving, houd rekening met het klimaat en ruim na afloop je troep op. En dat terwijl Burning Man wordt gehouden in Black Rock Desert, een afgelegen stuk woestijn, en vooralsnog niet in een dichtbevolkt Amsterdams stadsdeel waar nog eens 70.000 nieuwe woningen uit de grond worden gestampt. 

SPINNETJE

Niets leukers dan een volwassene die de kleuter in zichzelf terugvindt. Herkenbaar aan een verrukt gezicht waar voor een kort ogenblik geen enkel sociaal masker te bespeuren valt. Geen schaamte of schroom, alleen onbevangenheid en puur plezier. Als ik het geluk heb om van zo’n moment getuige te mogen zijn dan blijf ik altijd staan kijken en genieten. Je moet hiervoor trouwens wel goed opletten want de momenten zijn zeer vluchtig. Ze spelen zich steevast spontaan af en nooit, nooit maar dan ook nooit in aanwezigheid van een camera.
Vooral vaders zijn er goed in. Natuurtalenten! Op het strand zien we vaders uitgelaten een fort bouwen met hun fanatiek in het zand spittende zoontjes. Op de voetbalclub zien we vaders glunderend een balletje hoog houden naast de buitentap of gewoon in de kantine. In de speeltuin zien we vaders intens gelukkig rondhoppen op loopfietsjes, steps en soms een skippybal. Bij de kinderopvang zien we vaders vol overgave spelen met poppen, knuffels en Elmo. Op het buurtplein tegenover mijn huis zag ik onlangs een vader die enthousiast op een skateboard sprong met chique veterschoenen aan (en spekgladde leren zolen). Onder luid gejoel van de andere vaders ging hij keihard op zijn bek en daar moest hij zelf heel hard om lachen. Toen gaf hij een rondje. Ik vond dat erg sportief.
Moeders daarentegen vinden praktisch nooit de kleuter in zichzelf terug. Humorloos, dat zijn ze, verstokt trouw gebleven aan de Juf Ank-rol die zij zich bij de geboorte van hun eerste hebben aangemeten. ‘Iemand moet de oudste en de wijste wezen’ is van bezonnebrilde moedergezichten af te lezen wanneer ze grote mensen-gesprekken voeren onder het genot van verse gemberthee of, in het waarschijnlijker geval, tersluiks leeg geslurpte want van huis meegenomen literflessen witte wijn.
Daarom was ik enorm verrast toen ik in de Amsterdamse Waterleidingduinen een vrouw zag die overduidelijk vergeten was dat ze mijn leeftijd heeft – nog geen oma maar ook geen dertiger meer. Haar gezelschap, een kwetterende groep overprikkelde kinderen met hun inmiddels al even oververmoeide ouders, was ik net vlug voorbijgelopen. Ze waren bezig met het onderdeel ‘beestjes zoeken’ van de door Natuurmonumenten aangeboden speurtocht voor het hele gezin. De vrouw zat afgezonderd van de anderen op ellebogen en knieën. Voor wie yin-yoga beoefent: in de ‘smeltend hart’-positie. Ze droeg een nieuw zomerjurkje met stoere tijgerprint en had dit stijlvol gecombineerd met felrode teenslippers. Ze tuurde intensief naar de grond, klauwde als een kat plotseling met haar hand naar voren en stopte snel iets in een plastic jampotje. ‘Juul! Juul! Ik heb een spinnetje gevangen!’ riep ze toen ze het deksel stijf dichtschroefde. Juul, waarschijnlijk haar dochter, kwam als een hoogblonde beagle op korte beentjes aangesneld en samen gingen ze gillend doen alsof ze het spinnetje eng vonden. ‘Papaaa!’ riepen ze, ‘Kom eens kijken een spinnetje huuh huuh!’ Deze vrouw, die ongetwijfeld hetzelfde spinnetje met een rake doodsklap van haar tuinameublement had weggeveegd, was weer helemaal kind. Ik vond dat ontroerend. Al gaf het te denken over haar relatie met de vader. Dat wel. 

DAT DUO

Op mijn vele wandelingen door de stad mag ik graag de huiskamers binnengluren. Privacyschending met een snelle geoefende blik in het voorbijgaan. Dat is geen guilty pleasure. Gluren, of ‘binnenkijken’ in VT Wonen-taal, is de nationale volkssport waar Nederlanders beter in zijn dan schaatsen of fietsen. Aan beide kanten van het raam trouwens, want bewoners aan de straatkant trekken maar zelden de gordijnen dicht tegen de inkijk. Zelfs de zeldzame spelbrekers die van dat flauwe ‘frosted’ plakplastic op het glas hebben aangebracht, al dan niet met smaakvol vogelmotief, laten voldoende kieren over om voorbijgangers een blik in hun woonkamers te gunnen.
Veel spannends valt er als ervaren gluurder trouwens niet te beleven. Ik heb nog nooit iemand naakt gezien. Wilde seks, huiselijk geweld, verboden wapenbezit: niks van dat alles. In hun intieme privéruimte hangen de meeste mensen als zware zandzakken op een wegkruipbank en zijn ze in het flikkerend schijnsel van drie schermen – televisie, computer, telefoon – nauwelijks te onderscheiden van de weelderige woonkussens in hun rug. Afhankelijk van de wijk liggen er dan ook nog wel eens een paar slapende bouviers tussen.
Maar bij mijn in de buurt heb je dat duo. Ik noem ze ‘dat duo’ bij gebrek aan een betere benaming. Dat duo viel me op omdat ik bij het langslopen plotseling zag dat er geen echte kat in het raam zat maar een opgezette. Wie laat nou zijn kat opzetten, vroeg ik mij af. Mijn eigen katten zijn toch wel zeer beminde familieleden die na een zachte dood een waardig graf is gegund. Niet een plek tussen de Kaapse violen waar ze, met glazen ogen eeuwig omhoog starend naar een niet-bestaand vogeltje, regelmatig moeten worden afgestoft.
De vraag ‘wie?’ beantwoordde zichzelf. Achter de kat zat een hoogbejaarde vrouw in een medisch toestel dat het midden hield tussen een tandartsstoel, een ruimteschip en een kooi. De vrouw zat onbeweeglijk in haar stalen capsule voor een groot knipperend televisiescherm maar ik weet zeker dat ze niks zag. Haar ogen waren beneveld en net zo glazig als die van haar overleden huisdier op de vensterbank. Tot elkaars versteende gezelschap veroordeeld omdat een bezorgde dochter of kleinzoon dacht dat oma toch niet zou merken dat Siepie stiekem was gaan hemelen, maar vast wél van slag zou zijn als Siepie helemaal niet meer om haar heen was.
Dat duo. De een lijkt levend maar is dood, de ander lijkt dood maar leeft nog. Een dood die geen dood is en een leven dat geen leven is. Telkens wanneer ik langs dat duo loop voelt ademhalen als champagne ontkurken. Ik ben dan zo dankbaar dat ik leef. Drukte in de stad, geldzorgen, tijdgebrek, spastische darm, sollicitatiestress, lukraak in het rond scheldende fietsers, het klimaat: het kan me geen bal schelen. Ik leef. De lucht is fris. De bomen worden groen. Mijn katten zeuren straks als ik thuiskom om voer. Ik draag een tas met boodschappen voor het avondeten. Alles is mooi. 

VLEES

Veel te lang liep ik rond met onverklaarbare vermoeidheidsklachten totdat ik eindelijk dé remedie vond: een zetmeelarm dieet. Ik blijk ‘overgevoelig’ voor suikers en andere koolhydraten en daarom word ik moe zodra ik koek, pizza of patat eet. Ik ben dusdanig opgeknapt dat het me geen moeite kost om mijn lievelingseten te laten staan (koek, pizza, patat) maar één offer valt me zwaar. Ik moet weer vlees eten, na bijna een heel leven vegetariër zijn. Want op een dieet van yoghurt, groenten, noten, avocado’s, sojaballen, blokjes borrelkaas en eetlepels mayonaise door de salade kom ik best de dag door, maar de week niet.
Niet dat ik tegen vlees ben. Het wonder van de evolutie zou zich niet voltrekken als het niet ‘eten of gegeten worden’ was. Levende organismen vreten elkaar ijskoud op. Ik vind vlees dan ook helemaal niet zielig voor de dieren. De vleesindustrie is een ander verhaal. Duizenden veel te vette varkens in veel te kleine hokjes, honderdduizenden kippen schouder aan schouder op zogenaamd vrije uitloop-erven, koeien met suffe ogen van de antibiotica, slachtmethodes waar je maag van omdraait en af en toe een complete stal die geruimd moet worden omdat er een besmettelijke ziekte uitbreekt. Ik snap al dertig jaar niet waar dit voor nodig is. Om nog te zwijgen over de methaanuitstoot van mest, die schadelijker is dan CO2. Over evolutie gesproken: als mensheid creëren we sluipenderwijs onze eigen meteorietinslag. Hoe groter de vleesindustrie, hoe groter onze kans op uitsterven.
Maar een carnivoor bestaan zonder kiloknallers gaat ook niet over rozen, zo merkte ik toen ik met een stevige hartverzakking iets afrekende bij de ‘bewuste’ bioslager. Veertien euro voor een onsje ham en zes eitjes. Op wat voor resort wonen die beesten en krijgen ze soms elke dag een nekmassage met rustgevende lavendelolie, vroeg ik me verbijsterd af. Ik hield me in en zei zo vriendelijk mogelijk ‘nee, anders niets’ tegen de slager met een mannendot in een hygiënisch haarnetje. Type: met zichzelf ingenomen ecologisch entrepreneur zonder spoor van schuldgevoelens over vermijdbaar dierenleed, alsmede constructief bijdrager aan het behalen van de internationale klimaatdoelen. Zo iemand naast wie je je een slecht mens voelt, ook al koop je voor veertien euro een onsje ham en zes eitjes.
Dus ben ik low-carb flexitariër geworden. Soms vlees, soms niet. Als verwennerij koop ik biologische sukadelappen uit de supermarkt en maak daar een stoofpot van met ui, wortel en tijm. Die gaat zeker een week mee, met elke keer wat water erbij, precies zoals mijn oma vroeger deed. Goed voor mijn gezondheid, goed voor mijn portemonnee en elke dag smikkelen geblazen. Maar ja, daar zal ik dan wel weer zonderling in zijn. Een beetje Nederlander laat zich zijn kiloknallende gehaktbal niet ontzeggen, en al helemaal niet vanwege een paar koeienscheten met broeikaseffect. 

SNOEISCHAAR

Van alle dingen waar ik me als kind voor heb doodgeschaamd, is de snoeischaar van mijn moeder toch wel één van de ergste. Die gebruikte ze namelijk niet alleen om haar eigen tuin mee kort te wieken, maar ook om er boeketten mee te knippen uit de tuinen van onze buren en het gemeenteplantsoen. Onafhankelijk van het seizoen (want er was altijd wel wat moois te vinden buiten) ging mijn moeder tegen middernacht op strooptocht, in het donker, in haar duster en op haar huisklompjes, om sierlijke guirlandes hedera (klimop) te scoren bij de schutting van nummer 24, of weelderig bloeiende takken forsythia (Chinees klokje) bij de basisschool aan het begin van de straat. Haar tafelboeketten waren prachtig, dat wel, maar mijn kinderverontwaardiging was onverbiddelijk: zoiets dóe je toch niet?!
Tot mijn eigen schande moet ik op zijn Stef Bos’ opbiechten: ‘mama, ik lijk steeds meer op jou’. Want wie loopt er tegenwoordig standaard met een zakformaat snoeischaar in haar handtas? Ja, ik dus. Dat komt zo. Afgelopen zomer begon ik als vrijwilliger in een nieuw café-restaurant in het Westelijk havengebied. Het is gespecialiseerd in wilde kroketten en tevens, zo bleek toen ik wekelijks een middagje kwam groente snijden, in wilde boeketten. Wild als in ‘onstuimig’ en ‘wildgeplukt’. Grote bossen bermgroen stonden in lege augurkenpotten te pronken. Ik vond ze fantastisch.
Meteen maakte ik mij beschikbaar als vrijwillig groenstyliste. Elke week speurde ik berm en bouwput af naar vers onkruid, om daar met een sober Japanse bloemschiktechniek onvervalste ‘eyecatchers’ van te maken. Met als hoogtepunt een stijlvolle brandnetel in een fles met meterhoge hals. Ik werd echt fanatiek. Bij de kringloop kocht ik zelfs voor een euro het naslagwerk Landelijk Nederland waarin ik dan opzocht wat ik eigenlijk knipte: braam, waterzuring, kaardebol, beemdkroon, boerenwormkruid, akkerkers, wede.
Nu ik de laatste maanden wat krapper bij kas zit en geen geld heb voor bloemen in huis, zet ik soms wat onkruid in een vaas. Die snoeischaar zit in mijn handtas omdat je maar nooit weet wat je tegenkomt. Maar de tuinen van de buren laat ik ongemoeid. Ik ben mijn moeder niet! Hoewel, één keer heb ik – óp van de zenuwen en om elf uur ’s avonds – wat hedera geknipt uit de tuin van een eigenwoningbezitter. Natuurlijk stapte betreffende bewoner precies op dat moment uit zijn tuinhek om zijn reusachtige waakhond uit te laten. Van schrik liet ik de snoeischaar bijna uit mijn handen vallen en toen deed ik net of ik mijn schoenveters moest strikken. Afschuwelijk, ik moest ook die bouvier nog even lief aaien terwijl ik de buit halfslachtig achter mijn jas verborgen hield. Ik zal eens aan mijn moeder vragen of zij nou nooit op heterdaad is betrapt. En wat zij toen tegen de buren heeft gezegd. ‘Ik dacht, laat ik jouw heg even bijsnoeien, ik had mijn schoeisnaar toch toevallig bij me…’ Ik wil er niet aan denken. 

SLIPPER

Sinds ik Annechien Steenhuizen, ankervrouw van NPO Nieuws, eens een kinderverhaal heb horen voorlezen – of het was Peter en de wolf met muziekbegeleiding, daar wil ik van af wezen – kijk ik nooit meer naar het achtuurjournaal. Ronduit verschrikkelijk, die harde, monotone, intensief mediagetrainde presentatiestem in combinatie met (wat zou moeten zijn) een meeslepende vertelling. Stemmetjes? Daar deed Annechien niet aan. Plotwendingen? Had Annechien blijkbaar niet door. Een clou aan het einde? Volgens mij zei Annechien zoiets als ‘fijne avond’. Ik besefte ineens dat als Annechien de ontdekking van een genezende kankerkuur of de landing van buitenaardse wezens zou aankondigen, in één adem door na het gewoonlijke gebabbel uit politiek Den Haag, ik het belang ervan niet zou oppikken. Ah, begreep ik, vandáár dat niemand gealarmeerd van de bank springt, koffie over het tapijt morsend, wanneer Annechien melding maakt van het smelten van het laatste poolijs. ‘Gerri Eickhof is op Spitsbergen, Gerri, je staat in je overhemd, hoe is het daar?’
Tot de dag dat Paul Haenen wordt aangesteld als nieuwspresentator: exit achtuurjournaal voor mij. Om toch aan mijn nieuwsfix te komen heb ik de fantastische nieuwsstream van Natuurmonumenten gebookmarked (‘IJseend met jonge kuikens gezien op Marker Wadden’) en heb ik me aangemeld bij een gesloten Facebookgroep van buurtbewoners in Westerpark. Vooral die Facebookgroep is een genot. Lokaal nieuws van de koude grond, vaak nog diezelfde ochtend geoogst. Honden met klittende korenaren in hun vacht omdat de gemeente het veld naast het uitlaatpad wil laten verwilderen. Zwerfvuilopruimacties. De prima voortgang van het opknappen van de trambaan in de Van Limburg Stirumstraat. Zwerfvuilopruimacties. Voorgenomen kap van monumentale bomen voor de aanleg van de Singelgarage met oproep voor bezwaarprocedure. Zwerfvuilopruimacties.
En een verloren slipper. Ik zag een foto van één slipper voorbijkomen, eigenlijk meer een muil van het soort waar je als puberkind bang voor bent omdat je moeder die soms naar je kop smijt. Zwart, met een brede band over de wreef en een speciaal gat voor de grote teen. De bezitster vroeg om hulp want de andere slipper was ze verloren en ze hoopte dat iemand die toevallig had zien liggen. Wat het gelukkige geval was. Slipper opgeraapt door buurtgenoot. Slipper thuisbezorgd bij bezitster. Bosje bloemen als bedankje. We zaten op Facebook eerste rang, wat een emotie! Ik zag meteen mijn kans schoon om in de commentaren aan slipperbezitster te vragen: ‘Hoe heb je dit nu voor elkaar gekregen?’ Want ik vraag me al mijn hele leven af hoe je één schoen kunt verliezen en daar pas bij thuiskomst achterkomt. Als ik zo’n enkele schoen of slipper maat 39-45 op het wegdek zie liggen denk ik eerder aan ontvoering, moord, openbare dronkenschap, onbedwingbare sekslust, woeste achtervolging of mysterieuze verdwijning naar een andere dimensie. ‘Ze was de slipper verloren uit haar tas toen ze van het Marnixbad naar huis liep,’ antwoordde de bezitster. Een logische verklaring maar toch ook wel weer een beetje een anticlimax.

Goed nieuws, slecht nieuws
13 mei 2021

Rutte IV staat praktisch in de steigers. Dus gaat er voorlopig niets veranderen en dat is voor veel mensen goed nieuws. Wie is er geen gewoontedier en wie wil niet genieten van wat zij of hij heeft weten op te bouwen? Een koophuis met overwaarde. Een hybride auto voor de deur. Een zekere baan, een boeiende carrière. Twee keer per jaar met vakantie. Af en toe een dagje uit. Zoveel eten, kleren en spullen als het hart begeert. Droge voeten achter stevige dijken. Een Nederlandse toppositie in de wereldeconomie. Het Eurovisiesongfestival! Vleeskroketten! Maar ik zet me schrap omdat er, dus, voorlopig niets gaat veranderen. In doorgaande lijn met de afgelopen tien jaar (in jargon: ‘bij ongewijzigde koers’) zullen vele inkomens blijven verminderen, vele huurprijzen blijven stijgen, professionele werkvelden blijven verkleinen/flexibiliseren en hele stadswijken blijven gentrificeren (of – help – ‘festivaliseren’, zeker buurten vlakbij een park dat uitermate geschikt is voor het met rinkelende pinmachines uitbaten van een post-covid ‘summer of love’). Het zij iedereen gegund. Serieus. Ik ben blij dat er mensen zijn die zich niet hoeven schrapzetten. Ik wens iedereen een schrapzetloos bestaan toe. Schrapzetten is namelijk zeer uitputtend en geeft mentaal een behoorlijke knauw. Schrapzetten voelt onveilig, onrustig en kruipt op de lange termijn onder de huid, waar het zorgt voor onzekerheid, wantrouwen en machteloosheid. Daarom zie ik als een berg op tegen opnieuw vier jaar een ‘kabinet Rutte’ (of gelijksoortig alternatief) waarmee – ongeacht recente spijtbetuigingen, plechtige beloftes, positieve voornemens en ferme plannen – er dus voorlopig niets gaat veranderen omdat de ideologie hetzelfde blijft: geld boven mens, economie boven samenleving. En dan heb ik het nog geeneens over de oplopende en onherstelbare schade aan de biosfeer en biodiversiteit die door alle Rutte-kabinetten wordt toebracht.